zaterdag 20 december 2014

Gedeelde smart - Lévi Weemoedt

Pas als je weemoedig bent, ben je dé (dichtende) vent

Wat is poëzie? Zo'n diepzinnige vraag vergt een diepzinnig antwoord. Mijn antwoord bestaat desondanks uit één enkel woord: persoonlijk. Poëzie is persoonlijk. Zowel voor de dichter, die zijn diepste gevoelens beschrijft, als voor de lezer. Wat mij heel erg aanspreekt, kan voor iemand anders nietszeggend zijn. Wat dat betreft spreekt de dichter Lévi Weemoedt mij erg aan en ik hoop jou ook, na het lezen van dit essay. 

Lévi Weemoedt doet zijn naam te goed (dat rijmt inderdaad, ook ik ben een heuse poëet), dit bedoel ik letterlijk en figuurlijk. Figuurlijk omdat Lévi Weemoedt een groots dichter is. Letterlijk, omdat Lévi Weemoedt zijn leven gevuld zit met weemoed. Een depressieve man met een geweldig gevoel voor humor, in mijn ogen. Ik kende hem niet, sterker nog: ik had nog nooit van die vent gehoord. Het is allemaal dankzij meneer Calis dat ik liefhebber ben geworden van Lévi Weemoedt. Hij — niet meneer Calis, maar Lévi Weemoedt — is een interessant man. Vele mensen hebben hem geïnterviewd en veel van deze interviews heb ik warempel gelezen. Lévi Weemoedt weet niet alleen in zijn gedichten een perfect beeld te schetsen met woorden, ook over zichzelf schetst hij een volledig beeld. Zo geeft hij, in een interview met Ellen de Jong, toe dat hij een satiricus is "en die generaliseren natuurlijk," zegt hij. 
Wat hem naar mijn mening heel mooi afschildert, is hoe hij in datzelfde interview praat over depressies. "Een depressie zondert je af van de mensen. Ik kan niet werken en leven in een gemeenschap en dus neem ik afstand. Schrijven is afstand nemen. Ik zou het niet volhouden met mensen te werken, hoewel ik het wel zou willen. Mensen die veel alleen zitten hebben nogal eens de neiging een rondje tegen het papier te lullen. Zo gaat het. Ik heb me wel eens afgevraagd wat het hart van een depressie is. De kern van het getob en gedoe is bij mij het gevoel dat je niet welkom bent in de wereld. Als kind al voelde ik me niet welkom (al besef je dat pas later). Of dat terecht is of niet, dat doet er niet toe; ik had er last van. Dat had tot gevolg dat ik dacht: Als ik m'n draai niet kan vinden temidden van de mensen, dan kan ik terzijde van hen toch een prestatie leveren, en wel op papier. En dan zit je een beetje in het niemandsland van de schrijver."

Ook wanneer het op zijn pseudoniem aankomt, is hij openhartig. Inderdaad; pseudoniem, Levi Weemoedt is namelijk een naam die hij zelf (voortreffelijk) heeft uitgekozen. Hij is in het regenachtige oktober van 1948 geboren als Isaäk van Wijk. In een dergelijk interview, als Roxane Catz vraagt hoe hij bij zijn pseudoniem komt, is dit zijn antwoord: “Hij kwam zomaar in me op toen ik mijn eerste dichtbundel uitbracht. Ach, ik heb wel iets met weemoed en zeker in de derde persoon. Het leek me gewoon een mooie naam die ik wel bij mijn werk vond passen. Ik wilde liever niet herkend worden – vond poëzie iets voor meisjes — en schaamde me bijna voor mijn gedichtjes. Ik was notabene bijna profvoetballer  geworden.” "Weemoedt met 'dt', dat maakt het nog melodramatischer," zei Weemoedt eens.

Zijn hiervoor genoemde eerste dichtbundel, waar Lévi Weemoedt tevens mee debuteerde, 'Geduldig lijden' staat vol met satirische gedichten en verzen. Met zo'n naam voor een dichtbundel is dat natuurlijk ook wel te verwachten. De voornaamste reden om te beginnen met het schrijven van deze gedichten was "om de weemoed de baas te blijven", zegt hij, "De gedichtjes hadden een bezwerende functie. Ze hadden een praktisch nut: Als het om me heen of in me te zwart werd, werd het de hoogste tijd de zaak eens te ridiculiseren, zodat ik niet in dat zwarte gat zou verdwijnen. Dat gevoel had ik toen sterk." Overigens komt het gedicht waar ik nu meer over ga vertellen ook uit deze desbetreffende dichtbundel. Het gedicht 'Gedeelde smart', vond ik een van de mooiste. Het heeft een duidelijke boodschap, ontroert en geeft ook weer de juiste dosis zelfspot: 

Gedeelde smart

De hond ligt zachtjes snikkend in zijn mand
droef peinst zijn baasje bij een glas genever
Er hangen duizend boeken aan de wand:
’t Geluk was hier bepaald geen gulle gever.

Op straat waaien geluiden van een feest:
een schrille lach; er valt een glas aan scherven.
Maar binnen zingt het wenen van het beest
en zit zijn baas al uren te versterven.

Ik wed nu dat geen sterveling ooit raadt
wíe nu die twee zo bitter treuren laat

Maar stuur tóch in: wat aanspraak doet ons goed.
Wij zien uw brief vol wanhoop tegemoet. 
  

Dit gedicht is wat we noemen een traditioneel gedicht. Het bestaat uit vier strofen, die weer bestaan uit twee 'kwatrijnen' en twee 'disticha'. In de kwatrijnen wordt de vorm gekruist rijm gebruikt: A B A B en in de laatste twee disticha de vorm slagrijm: A A. Het gedicht heeft meerdere thema’s, toch vallen deze thema’s – heel verassend – binnen de somberheid en weemoedigheid van het leven. Dit is kenmerkend aan de geëngageerde levenshouding van Lévi Weemoedt. Vooral armoede en eenzaamheid komen in het gedicht duidelijk naar voren (hoe 'hij' dan toch aan jenever komt blijft een mysterie). In het eerste kwatrijn wordt dit eenzame en armoedige beeld uitmuntend geschetst. Er is over te discussiëren of er bij de hond sprake is van een personificatie, omdat ík in mijn hele leven nog nooit een hond heb zien snikken, het kan net zo goed dat jij dat wel dagelijks ziet. Daarentegen is over de personificatie van het geluk geen twijfel mogelijk, er wordt namelijk gezegd dat 't Geluk geen gulle gever is. Hiernaast is er ook sprake van alliteratie: geluk geen gulle gever. Nu we toch bij de laatste zin van het eerste kwatrijn zijn belandt: er is hier sprake van cynisme. In dit specifieke kwatrijn komt eigenlijk terug wat Lévi Weemoedt aan het eind van al zijn (gehele) gedichten doet. Namelijk door het einde cynisch, sarcastisch of ironisch te maken, een satirische ondertoon te kweken. 

Het tweede kwatrijn is zowel in zijn geheel een tegenstelling als dat hij een tegenstelling bevat. Het feest staat vanzelfsprekend tegenover de eenzaamheid besproken in de voorafgaande strofe. Wat we gelijk in de eerste zin van dit kwatrijn zien, is een van mijn lievelingsdingen uit de poëzie: synesthesie. De 'geluiden waaien', dit is het verbinden van verschillende zintuigen (met verschillende waarnemingen), namelijk een soort gevoel gecombineerd met gehoor. Dan keert in de laatste twee zinnen van het kwatrijn, de treurigheid weer terug. In het zinsdeel, "zingt het wenen van het beest," kan er sprake zijn van synesthesie, maar ik vind het meer beeldspraak omdat er een vergelijking wordt gedaan tussen zingen en wenen waardoor je het voor je ziet, of hoort. Bovendien grijpen deze twee laatste zinnen prachtig terug op de titel — waar ik zo wat meer over zal vertellen. 

Vervolgens zorgen de laatste twee twee disticha ervoor dat het gedicht eerder op de lachspieren dan op de traanklieren werkt. De eerste zin van het eerste distichon vind ik erg mooi "ik wed nu dat geen sterveling ooit raad", in de eerste instantie omdat de woorden samen goed klinken en omdat Lévi Weemoedt een simpele zin zo moeilijk kan maken. De tweede zin van dit distichon is wederom een synesthesie: "bitter treuren," een gevoel verbonden met een smaak. Ook deze zin is in zijn geheel bijzonder, de dichter vraagt namelijk wíe de twee zo laat treuren, terwijl hij helemaal niet duidt op een 'wie'. Ik denk namelijk dat hij de veroorzaker van de problemen bedoelt (weer een teken van geëngageerde literatuur), waarmee hij óf het leven óf de overheid/regering bedoelt. Vooral omdat hij de nadruk zo erg op wie legt, moet het wel tegenovergesteld zijn en dus een abstract iets zijn. 
Het laatste distichon is de kers op de taart. Hier komt de zelfspot echt aan het licht. "Wat aanspraak doet ons goed", hier druipt het sarcasme en cynisme vanaf. Aanspraak doet inderdaad goed, maar er wordt toch niets mee gedaan en dat weet Lévi Weemoedt maar al te goed. 'Ons' slaat hierbij op de 'wíe' uit de vorige strofe, waarvan ik dus denk dat het leven of de regering wordt bedoelt. Nu neig ik toch meer naar de regering, omdat de regering een brief kan ontvangen, en het leven… dat gaat iets moeilijker denk ik zo. Met de afsluitende zin worden de puntjes op de 'i' gezet en de boodschap extra duidelijk gemaakt. "Wij zien uw brief vol wanhoop tegemoet." Zou 'wanhoop' er niet in hebben gestaan, was deze zin overwegend ironisch, want dan wordt het tegenovergestelde bedoelt. Wanhoop staat er echter wel in, waardoor deze zin opnieuw cynisch is: hij zit vol wantrouwen. Lévi Weemoedt heeft het gevoel dat er niets goeds meer gaat gebeuren. Hij is een eersteklas gevoelens-maskerende-dichter en de koning van zelfspot.

Van de titel snapte ik eerst niet zo veel. Misschien is mijn Nederlandse taalschat toch niet zo groot als gehoopt. Gelukkig, na diep in mijn hersenen gegraven te hebben, kende ik het spreekwoord 'gedeelde smart is halve smart' nog. Dit spreekwoord beschrijft namelijk de manier waarop verdriet verdragen makkelijker wordt, namelijk door het te 'delen'. De man in het gedicht deelt zijn verdriet met zijn hond of andersom, hoewel dat me sterk lijkt, weet je het maar nooit met Lévi Weemoedt. Ik denk dat 'de man' in het gedicht Lévi Weemoedt zelf is. Waarom? Omdat Levi Weemoedt in een interview met Roxane Catz het volgende zegt: “Mijn vrouw en grote liefde is helaas enige jaren geleden overleden en mijn twee zoons zijn allebei het huis uit. Gelukkig heb ik hier nog mijn trouwe metgezel, hond Edzo en uiteraard altijd mijn schrijven." Volgens mij deelt hij in het echte leven zijn pijn en verdriet ook met Edzo. Edzo maakt het leven voor hem nét iets makkelijker. Nu kan ik ook uitleggen waarom ik het desbetreffende plaatje bij het gedicht heb gekozen. Ik heb een foto van Lévi Weemoedt zelf genomen en die van een hond, vervolgens heb ik van allebei de foto's de helft van de gezichten genomen. Dit is omdat ik vind dat dit bij de titel past, zo worden hun gezichten, gedachtes en dus smart, één. Ik ben van mening dat wanneer je jouw smart met iemand deelt, diegene een deel van jou wordt. In mijn ogen onrechtvaardig tegenover die lieve hond, maar in de hedendaagse samenleving is toch alles uit het perspectief van de mens. Desondanks spreekt het spreekwoord wel de waarheid; gedeelde smart ís halve smart en misschien is dat wel precies de reden waarom Lévi Weemoedt ooit begonnen is met dichten. 


Door Lévi Weemoedt zijn gedichten — en gedichten in het algemeen — bestudeerd te hebben, heb ik een ontdekking gedaan: bij dichten en 'diepzinnig doen' komen gevoelens, voornamelijk sombere gevoelens, sneller om het hoekje kijken dan dat ik altijd heb gedacht. Ook dit gedicht toont dat significant aan, waarbij de zelfspot de kers op de taart is. Levi Weemoedt heeft de kunst van het melancholische, satirische dichten onder de knie als geen ander (vaak zelfs beter dan de meeste existentialisten). Kortom, je bent pas een groot dichter als je weemoedig bent, of jezelf zo noemt.




Gebruikte bronnen:


Ellen de Jong, 2011. Waarom zou je schrijven als alles leuk is? http://www.ellendejong.nl/index.php?navlink=3&page=315 

Roxane Catz, 2008. Interview met Levi Weemoedt http://www.roxanecatz.nl/html/interviews/happinez/levi-weemoedt.html 

dinsdag 11 november 2014

De honderdjarige man die uit het raam klom en verdween

De honderdjarige man die uit het raam klom en verdween: een boek dat behoort tot een van de meest humoristische en luchtige vertellingen van zijn tijd. Jonas Jonasson heeft prima gepresteerd met het schrijven van dit boek. Hij is een Zweedse schrijver en journalist, geboren in Växjö, op 6 juli 1961. Hij studeerde Zweeds en Spaans aan de universiteit van Göteborg en werkte tot 1994 als journalist voor het dagblad Smålandsposten in Växjö en voor het Zweedse avondblad Expressen. In 1996 richtte hij het succesvolle mediabedrijf OTW op. Om gezondheidsredenen verkocht hij het bedrijf in 2005. Hij verhuisde met zijn Noorse echtgenote daarna naar Ticino in Zwitserland, waar hij De 100-jarige man die uit het raam klom en verdween schreef. Na zijn echtscheiding woont hij sinds 2010 met zijn zoon in Gotland.

Het boek was in 2010 het bestverkochte boek in Zweden. Jonas Jonasson won met de 360 pagina's vol humoristische woorden de Swedish BookSellers Award mee. Het boek is vertaald in 30 talen. De filmrechten werden verkocht aan de Zweedse productiemaatschappijen Nice Entertainment en FLX 2.0, samengegaan in Nice Drame. De film ging met kerst 2013 in première in Zweden en op 1 mei 2014 in Nederland.

In Nederland wordt het boek uitgegeven door Uitgeverij Signatuur, onderdeel van A.W. Bruna Uitgevers. Begin 2013 waren er in Nederland 190.000 exemplaren van het boek verkocht.

Samenvatting
Allan Karlsson wordt honderd jaar en er is een feest voor hem georganiseerd. Hij zit hier echter niet op te wachten en klimt het raam van het bejaardentehuis uit. Hij besluit met het geld dat hij heeft de bus te pakken. Maar wanneer hij op de bus staat te wachten vraagt een jongen hem op zijn koffer te passen. De jongen komt niet op tijd terug dus stapt Allan met de koffer de bus in. Hij komt bij Julius Jonsson terecht, een eenzame man die zichzelf onderhoudt door te stelen. Samen maken ze de koffer open en die blijkt 50 miljoen kronen te bevatten. Niet veel later weet de jongen te achterhalen waar de oude man met zijn geld heen is en valt het huis van Julius binnen. De twee oude mannen weten de jongen te overmeesteren en stoppen hem in een vrieskist.
De politie is naarstig op zoek naar Allan dus de twee mannen besluiten te vluchten met het geld en het lijk van de jongen. Het lijk dumpen ze onderweg en vervolgens huren ze Benny in als taxichauffeur. Ze lichten Benny in over het geld in de koffer en vertellen hem dat ze waarschijnlijk achtervolgd worden. Ze besluiten van de grote weg af te gaan en onderdak te vragen op een boerderij. Zo belanden ze bij Gunilla, die door Julius Schoonheid wordt genoemd en waar hij direct verliefd op wordt. Gunilla huisvest een weggelopen olifant, Sonja, in haar schuur.
Omdat de politie en de bendeleden van de vermoorde jongen hen nog steeds op de hielen zitten koopt het gezelschap een verhuisbus en verbouwt die zodat Sonja ook mee kan. Ze besluiten naar de broer van Benny, Bosse, te gaan, ook al heeft Benny daar ruzie mee, omdat dat hij de enige is die nog familie heeft. Onderweg rijden ze Per-Gunnar Gerdin aan, de baas van de bende waarvan de koffer is. Ze nemen hem mee en verzorgen hem. Nadat ze hem een deel van het geld toekennen doet Per-Gunnar verder niet moeilijk. Bosse blijkt 500 kilo aan bijbels met goud op de snee op de kop te hebben getikt, er staat alleen een foutje op de laatste bladzijde.
Per toeval vindt commissaris Aronsson het gezelschap. Hij licht zijn chef in en die wil een gesprek om op te helderen wat er precies is gebeurd. Ze vertellen hem een ingewikkeld verhaal dat erop neer komt dat Per-Gunnar niet langer een bende leidt maar mensen probeert te bekeren met de bijbels die in de koffer zouden hebben gezeten. Alle leden van het gezelschap zijn hier op een of andere manier bij betrokken. De chef van de politie snapt niets van het verhaal maar pleit iedereen wel vrij en geeft de speurhond de schuld want die zou een lijk hebben geroken dat er niet was.
Het gezelschap is hier erg tevreden mee en besluit met z’n allen, inclusief Sonja, naar Bali te vliegen.

Tijdens het hele verhaal wordt er af en toe teruggeblikt op het leven van Allan en lees je over de memorabele momenten uit zijn leven. Hij wordt al vroeg wees en blaast dan ook nog eens per ongeluk zijn eigen huis op. Met een vriend, Estebán, vertrekt hij in 1929 naar Spanje. Allan heeft niets met politiek maar komt wel in de oorlog tegen het fascisme terecht. Nadat Estebán is omgekomen door een granaat gaat Allan als springstofexpert aan het werk.
Per toeval komt hij bij Generaal Franco terecht die hem toestemming geeft om naar Amerika te reizen. Ook hier gaat hij aan het werk als springstofexpert terwijl in Europa de Tweede Wereldoorlog aan de gang is. Hij komt in contact met president Truman en weet hem te vertellen hoe hij een atoombom moet maken. Truman beseft wie hij met Allan in huis heeft en stuurt hem naar China om daar bruggen op te blazen. Allan wordt overmeesterd en meegenomen naar Teheran. Hij komt hier in de cel terecht maar komt hier ook weer vrij snel uit.
Hierna wordt hij gevonden door Popov, een fysicus van de Socialistische Sovjetrepublieken, en die vraagt hem Stalin te helpen bij het maken van een atoombom. Allan ontmoet Stalin maar de twee kunnen niet goed met elkaar opschieten en Allan belandt in een zogeheten verbeteringskamp.
Na vijf jaar besluit Allan samen met de broer van Einstein, Herbert Einstein, te vluchten en zo komen ze in Noord-Korea. Hier treffen ze Mao Zedong, een bekende van Allan uit zijn tijd in China en hij zorgt ervoor dat Allan naar Bali kan vertrekken. Allan en Herbert hebben hier een heerlijke tijd en Herbert ontmoet hier Amanda. Met z’n drieën vertrekken ze naar Parijs.
Na een aantal jaar besluit Allan zijn vriend Popov op te zoeken om te laten weten dat hij nog leeft. Samen worden ze dubbelspionnen voor de VS en de Sovjet-Unie. Wanneer ze hiermee stoppen krijgen ze een som geld mee waarmee Allan een huisje koopt in zijn geboorteplaats. Wederom blaast hij dit per ongeluk op en belandt zo in het bejaardentehuis.

Recensie uit Trouw:

Een 100-jarige neemt de benen
Sofie Messeman − 16/04/11, 22:05

Allan is niet te stoppen, al is hij honderd en niet meer zo goed te been. © Corbis
BOEKEN - Nadat hij via het raam uit het bejaardenhuis is ontsnapt, beleeft de hoogbejaarde Allan Karlsson het ene avontuur na het andere. Geen erg waarschijnlijk gegeven, maar de onderkoelde humor van de Zweed Jonas Jonasson houdt deze schelmenroman echt leuk.

Op de dag dat in het bejaardenhuis zijn honderdste verjaardag wordt gevierd, besluit Allan Karlsson de benen te nemen. "Zodra het idee zich vastzette in zijn hoofd, deed hij het raam van zijn kamer op de benedenverdieping van het bejaardentehuis open, klom naar buiten en belandde in een plantenperk." Met die scène begint 'De 100-jarige man die uit het raam klom en verdween', de knotsgekke schelmenroman van Jonas Jonasson (1962), die in Zweden een monstersucces werd.

Allans vertrek is totaal ongepland. Hij komt terecht in het busstation, let daar even op de koffer van een louche jongeman en neemt daarna de bus. Zonder erbij na te denken, sleept hij de koffer met zich mee. "Misschien gewoon omdat het mogelijk was geweest? Of omdat de oude man niets te verliezen had?" De koffer, die vol maffiageld blijkt te zitten, wordt de motor van het verhaal, waarbij even malafide als domme gangsters de oude man en zijn groeiende schare kompanen achternazitten.

Je kunt deze roman lezen als de hilarische roadtrip van een honderdjarige, die op zijn weg steeds nieuwe personages ontmoet. Dat al deze figuren een bizarre achtergrond hebben, vormt een deel van de aantrekkingskracht van het verhaal.

Allan zelf heeft zich na de dood van zijn ook al eigenaardige vader ontwikkeld tot ontstekingsdeskundige, en uiteraard pakten niet alle proeven even onschuldig uit. Zijn levensdevies heeft hij van zijn moeder: "Het is zoals het is en het wordt zoals het wordt."

Julius, de eerste kompaan die Allan ontmoet, leeft op zijn oude dag van kleine diefstallen bij de buren. Benny, die door de twee oudjes wordt ingehuurd als taxichauffeur, heeft zijn halve leven gestudeerd, en ontpopt zich achtereenvolgens als 'een beetje' arts, dierenarts, architect en vrachtwagenchauffeur. Toch heeft Benny nooit een baan gevonden, 'hoewel hij een van de best opgeleide personen van Zweden was'.

Het groepje wordt nog uitgebreid met Gunilla, een roodharige vrouw die na haar scheiding heeft besloten 'fulltime moeder te worden' van haar hond en van de olifant die op een dag uit het circus ontsnapte en bij haar is beland. Op de tocht van het viertal gaat de olifant gewoon mee, wat natuurlijk tot nieuwe hilarische situaties leidt.

Jonassson dankt zijn succes waarschijnlijk aan het ongebreidelde van zijn vertelling, die hij niettemin presenteert op uiterst onderkoelde toon en met veel zwarte humor. Als een boer vertelt dat hij een drietal mannen op een vrachtwagen voorbij heeft zien rijden, weet de lezer dat het gaat om de 100-jarige Allan, de 70-jarige Julius en het aangeklede lijk van de louche jongeman die door beide oudjes is vermoord. "De jongeman leek het bevel te voeren."

De roman doet vaak denken aan 'De zelfmoordclub' van de Fin Aarto Paasilinna, waarin ook een heel gezelschap op reis gaat en de dolste avonturen meemaakt - al is de Fin nog iets gevatter.

De hoofdstukken over Allans spectaculaire vlucht worden afgewisseld met hoofdstukken over zijn vroegere leven. Als springstofdeskundige lijkt Allan aanwezig te zijn geweest bij zowat elke belangrijke gebeurtenis uit de twintigste eeuw. Franco, Roosevelt, Truman, Mao, het zijn maar een paar machthebbers met wie hij 'als vriend' aan tafel heeft gezeten. Op die manier smokkelt Jonasson de hele geschiedenis van de vorige eeuw zijn roman binnen. Dat geeft dit koldereske schelmenverhaal wat meer body, al zijn sommige verwikkelingen wel wat vergezocht.

Maar dat kon de schrijver waarschijnlijk weinig schelen. Het boek moet het immers hebben van de overdrijving en het hilarische doorbreken van het gewone. Dat houdt Jonasson overigens zo consequent vol, dat het de geloofwaardigheid - binnen de grenzen van het genre - juist erg ten goede komt.


'De 100-jarige man die uit het raam klom en verdween' is misschien geen grote literatuur, het is meeslepend om te lezen. Een hele reeks figuren wordt bevrijd uit het keurslijf van het alledaagse om geweldige, absurde, spannende avonturen te beleven. Dit boek is niets minder dan een loflied op de ongebreidelde fantasie.

Recensie van de leesfabriek:
De 100 jarige man die uit het raam klom en verdween – Jonas Jonasson
Geplaatst door: Gastblogger    Tags:  (deels) waargebeurd, absurdistisch, humor, naïviteit, spanning    Datum geplaatst:  November 13, 2012  |  Reactie



NOVEMBER 13, 2012


Het gebeurt niet vaak, maar soms kan een titel van een boek het hele verhaal in een korte zin al vertellen, ook nog eens je aandacht trekken en je daarbij nog verbaasd laten staan tijdens en na het lezen van het boek. Jonasson flikte het met De man van 100 die uit het raam klom en verdween.

Eigenlijk is de titel een korte samenvatting van het boek. Er is namelijk een man, de honderdjarige Allan Karlsson, die op zijn pantoffels op zijn eigen verjaardag uit het raam van het bejaardencomplex waar hij woont springt. De titel maakt nieuwsgierig, ondanks het in een grote lijn het hele verhaal al vertelt. Maar er is meer. Jonasson weet op een luchtige en vermakelijke manier een groot avontuur te beschrijven van een ietwat ondeugende man van 100 die op zijn oude dag even geen zin heeft in alle aandacht rondom zijn verjaardag. Allan vlucht over een muurtje naar het busstation waar hij een willekeurige bus wil pakken om de saaie plek te ontvluchten. Daar ontmoet hij een jongen die hem vraagt om even op zijn koffer te letten als hij naar de wc gaat. Het avontuur begint.

Waardevolle koffer
Wanneer Allan zijn bus moet halen en de jongen nog niet van het toilet is teruggekomen, besluit hij de koffer zonder er over na te denken mee te nemen de bus in. Allan weet namelijk niet hoe lang hij weg zal zijn en denkend aan zijn koude voeten hoopt hij dat er een paar schoenen in de koffer zal zitten. De reis voor de ondeugende bejaarde man begint wanneer hij een voet in de bus zet. Allan stapt uit in een onbekend plaatsje en ontmoet de, wat Allan nog niet weet, plaatselijke crimineel. Met hem besluit hij de koffer open te maken, waarin iets veel meer waardevol zit dan een paar schoenen waarop hij had gehoopt. Maffiageld. Een lange vlucht hierop volgt, waarbij de jongeman van het busstation al gauw achter ze aan komt te zitten. Allan ontmoet onderweg verschillende, karakteristieke types die Jonasson fantastisch weet te omschrijven. Wie kan er nou zeggen dat hij bevriend is met een stevige vrouw die in de bossen woont met een olifant? De politie denkt in eerste instantie dat de oude Allan ontvoerd is, maar al gauw wordt de klopjacht op Allan zelf als verdachte geopend. De man van 100 die uit het raam klom en verdween is een hilarisch verhaal waarbij verschillende gebeurtenissen continu langs elkaar heen lopen waardoor de roadtrippers steeds niet gepakt kunnen worden.

Sterke personages
Jonasson heeft uitgebreid de tijd genomen om de karakters in het boek stuk voor stuk te omschrijven. Heerlijk vind ik dat, wanneer je als lezer je precies in kan leven in het hoofd van een personage. Allan lijkt me dan ook een fantastische man om te ontmoeten, mocht hij ergens rondlopen. Het verhaal was zonder zijn nuchterheid, zijn humor, zijn leven zonder angst en het gemak waarmee hij anderen ontmoet lang niet zo interessant geweest. Wat naar mijn mening wel met mindere mate had gemogen, zijn de geschiedenisbeschrijvingen. Ze mogen absoluut niet weggelaten worden, want ze maken Allan tot iemand die hij geworden is op zijn honderdste, maar voor mij zouden minder pagina’s over dit onderwerp beter werken. Ik merkte namelijk tijdens het lezen van deze stukken dat ik steeds vaker hoopte dat het leuke avontuur weer terug kwam. Verder heb ik niets aan te merken aan dit boek, ik heb me uren vermaakt met deze humoristische misdaadroadtrippers. De titel heeft absoluut zijn naam waar gemaakt, maar dan nog inclusief heel veel leuke details. Ik kijk uit naar het volgende boek van Jonasson.



maandag 2 juni 2014

Epigram

Een epigram is een gedicht(je) met een woordspeling of een onverwacht einde...

Die onschuldige jonge jongen Rik,
deed altijd iets verkeerd.
Zo noemde de juf hem gister viezerik,
toen hij zijn slijmerige pad op haar tafel had geparkeerd,
of Jasmijn hem een bangerik,
toen hij van het ontleden van de pad was geshockeerd,
en Floos hem een lomperik,
toen hij de opdracht had geblokkeerd.
Maar Els noemde hem Rik, gewoon Rik,
waarmee zijn geluk weder was gekeerd.

vrijdag 30 mei 2014

De Schaapherder - J.F. Oltmans (1838)


Over J.F. Oltmans
Jan Frederik Oltmans werd op 1 september 1806 geboren in Den Haag ('s-Gravenhage). Toen hij 7 jaar was verhuisde hij samen met zijn ouders, broertje en broer naar Amsterdam. Zijn vader kreeg hier een hoge functie en Oltmans en zijn jongere broer Alexander gingen voor hem werken. In deze periode schreef Jan Frederik meerdere novellen en een paar historische romans (waaronder de Schaapherder en het Slot Loevestein). Zijn vader werd al snel ziek en Jan Frederik moest zijn baan overnemen. Maar toen zijn vader in 1839 werkelijk overleed, werd Oltmans niet benoemd als zijn opvolger en werd hij werkloos. Veel moeite om een baan te vinden deed hij niet, hij leefde van het familiekapitaal en natuurlijk van de inkomsten van het schrijven. Hij trok in bij zijn broer Abraham en zijn gezin. Om hen te helpen met financiën werd hij een (weinig actieve) redacteur van De Gids, onder leiding van E.J. Potgieter. Hij stimuleerde (lees: dwong) Oltmans om verhalen te schrijven en ze te publiceren. In 1847 verhuisde hij naar Steenderen (Gelders dorp), hier was het leven een stuk goedkoper. Oltmans werd helaas steeds zieker en overleed in 1845. In zijn testament bepaalde hij dat het manuscript van een nooit gepubliceerde roman vernietigd moest worden.

Korte samenvatting van de Schaapherder
Het verhaal begint in 1481... Jan van Schaffelaar, een huursoldaat in dienst van de bisschop David, vraagt de hand van zijn dochter Maria. Hij krijgt toestemming maar moet dan weer snel weg om zijn heer te dienen. Perrol, een andere huursoldaat in dienst van David, ziet Jan als een vijand en verraadt David.

Amersfoort wordt ingenomen door de Zwarte Bende, die vecht voor van Nijveld. Van Schaffelaar verlaat daarom de streek. Perrol laat zich herbergen bij Wouter, de smid die in Amersfoort woont. Ook Wouter is hotel de botel van Maria. Na een mislukte poging om haar ook van hem te laten houden, met een toverdrank van de Heks van de Hunnenschans, ontvoert hij Maria en brengt haar in zijn huis onder. Frank, een wees en de beste vriend van Jan, red Maria en brengt haar bij haar bruidegom (Jan). Dit terwijl Frank zelf eigenlijk ook verliefd is op haar. Dan worden Jan en zijn mede-huursoldaten in een kerk gedreven door de Zwarte Bende. Jan offert zich op door van de toren te springen, zodat de andere soldaten vrij kunnen zijn. Hij vraagt Frank om voor Maria te zorgen.

Perrol wordt vergiftigd door de Heks van de Hunnenschans. Zij hebben een geschiedenis samen, ze was een minnares die hij in brand had gestoken waarop zij zijn hand mee het vuur in getrokken had: zijn rode hand.

Frank verklaart zijn liefde aan Maria en het blijkt wederzijds te zijn, maar David veroordeelt Frank ter dood vanwege het ontwijken van militaire plichten. Ralph, een schaapsherder en de man die Frank heeft opgevoed, bezoekt David en vertelt hem schokkend nieuws. Frank is de zoon van David, die hij heeft verwekt bij Ralphs dochter. David heeft haar nooit meer bezocht en stierf daarom van verdriet. Ralph dreigt dat hij David zal vervloeken in de naam van God als hij Frank laat doden. David luistert hier naar. David vindt Maria niet goed genoeg voor zijn (nu adellijke) zoon en zorgt met een leugen dat ze binnen een dag non wordt. Frank mag haar niet meer zien en vertrekt, diep ongelukkig.

Brief aan Jan van Schaffelaar
Jan van Schaffelaar
Lichttunnel 70931
9245 HM BOVEN
Hemel

Beste Jan,

Ik hoop dat deze brief nog bij u bezorgd kan worden, aangezien het niet het makkelijkste adres is. U bent, nadat ik het boek van J.F. Oltmans had gelezen, heel bijzonder voor mij geworden. Wat u heeft gedaan is heldhaftig, grandioos en verdient erg veel respect. Om u zo op te offeren voor anderen, door van de kerk te springen, is iets wat nu vele jaren later nog steeds indruk maakt. Maar nu had ik eigenlijk ook nog een ander probleem, Jan... 
Mijn beste vriendin is ook verliefd op mijn vriendje (net zoals Frank op Maria) en ik ben ten einde raad. Zoals u het heeft aangepakt staat mij wel aan, alleen wil ik liever niet van een toren afspringen. Ik hoop op een spoedig respons,

Met de vriendelijkste groeten,
Djèva 

Beste Djèva,

Fijn dat je het boek van Oltmans zo interessant vond. Ook fijn dat ik eindelijk een beetje waardering krijg, je bent de eerste die mij een brief stuurt! Ik heb inderdaad precies in dezelfde situatie gezeten. Ik wist al die tijd al dat er tussen Frank en Maria sprake was van chemie (ja, ik ken tegenwoordig ook moderne woorden), zoiets voel je gewoon. Wat ik heb gedaan zou ik je zeker niet aanraden, het is wellicht een beetje overdreven om van de toren te springen. Dat ik Maria aan Frank heb toevertrouwd daarna is iets waar ik nooit spijt van hem gehad. Frank was tenslotte mijn beste vriend en ik wist dat hij en Maria goed zouden zijn voor elkaar.

Wat ik zou doen als ik jou was is, ga eens met je vriendin en een kopje thee praten over de situatie. Misschien is het voor haar moeilijk net zo moeilijk om jou samen te zien met je vriendje, als voor jou wanneer je de chemie tussen hen voelt. Probeer een oplossing te vinden waarbij je geen keuze hoeft te maken tussen de een of de ander.

Ik hoop dat je hier iets aan hebt,

Hemelse groeten,
Jan




maandag 5 mei 2014

4 en 5 mei

4 en 5 mei, twee datums die voor elke inwoner van Nederland bekend klinken. Voor het jongere deel klinken deze misschien als de dagen waarop festivals zijn. Voor het oudere deel van de bevolking haalt het herinneringen op, van hele nare tot hele vrolijke herinneringen, van de een op de andere dag. De 5e van mei, de dag van de vrijheid...

Gister, 5 mei dus, vroeg een cameraploeg aan mij: "wat is voor jou nou vrijheid?" Een vraag bestaande uit een paar woorden, toch zo moeilijk te beantwoorden. Ik dacht na, maar het lukte me niet om een (zinnig) antwoord te geven. Ik stamelde iets flauws als in "dat we vandaag vrij zijn van school." Misschien omdat er opeens een camera voor mijn neus stond, maar eigenlijk wist ik het gewoon niet. De definitie van vrijheid is iets om over te discussiëren, als je de definitie in het woordenboek op zoekt vind je: de vrijheid zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: ['vrɛihɛit] Verbuigingen: vrij|heden (meerv.) 1) toestand dat iemand/iets vrij is 'in vrijheid leven', 'Op zijn werk geniet hij veel vrijheid.', 'de vrijheid hebben om iets te doen.' Voorbeelden: 'vrijheid, gelijkheid, broederschap', 'vrijheid van meningsuiting', 'fundamentele rechten en vrijheden'. 2) iets wat je doet dat afwijkt van de regel. Voorbeeld: 'Hij veroorlooft zich heel wat vrijheden.'
Maar om dit nu voor een camera te zeggen, komt misschien nog stommer over dan het antwoord wat ik eerder gaf.

Nu, een dag later, heb ik tijd gehad om erover na te denken. Als er nu aan mij gevraagd wordt: "Djèva, wat versta jij onder vrijheid?" Dan is mijn antwoord: "Dat we niet hoeven te leven in een dictatuur, dat we kunnen gaan en staan (bijna) overal waar we willen, dat we kans hebben op een fijn leven, dat we kunnen werken zonder dat er sprake is van slavernij, dat er geen oorlog (meer) is, dat we onszelf kunnen zijn, dat de mensenrechten niet worden geschonden, dat we in staat zijn onze mening uit te spreken, dat we niet constant op onze hoede hoeven te zijn, dat we kunnen reizen, dat we onze eigen vrienden kunnen kiezen, dat we niet hoeven te vrezen voor een bombardering."

Dus... denk er ook even voor jezelf over na, wat is vrijheid nou eigenlijk? Wat is vrijheid voor jou? Want je weet maar nooit, er kan zo opeens een cameraploeg voor je staan.

zaterdag 8 maart 2014

Oeroeg - Hella Haasse (praktische opdracht geschiedenis)

Oeroeg - Hella S. Haasse


Wij hebben het boek Oeroeg van Hella S. Haasse gelezen voor deze opdracht. Eerst zullen we wat vertellen over Hella zelf, haar relatie met Indonesië/Nederlands-Indië en haar motief achter het schrijven van dit boek. Nadat het duidelijk is waar het boek over gaat, gaan we het hebben over de historische achtergrond die in het boek naar voren komt. 

Schrijfster en haar relatie met Indonesië/Nederlands-Indië
Hella S. Haasse (Hélène Serafia Haasse) is op 2 februari 1918 te leven gebracht. Ze is geboren in Batavia (Jakarta), in het toenmalige Nederlands-Indië. Hella en haar broertje Wim brachten hun hele jeugd door in Nederlands-Indië. Ze ging er naar de lagere school en het gymnasium. Verder heeft Hella, met een onderbreking van twee periodes, tot aan haar twintigste in Nederlands-Indië gewoond. De eerste onderbreking was van 1925 tot eind 1928, ze werd ondergebracht bij haar grootouders in Nederland. 
In de jaren na haar terugkomst in Indië besteedde ze veel tijd aan lezen en acteren. Ze begon op haar twaalfde aan haar eerste historische roman. In lezen vond zij troost voor het gevoel overal buiten te staan. Hella werd veel buitengesloten, dit was omdat ze naar een nonnenschool ging. Omdat zij niet katholiek was, mocht ze niet met de anderen mee en was ze in veel opzichten een vreemdeling. 

In 1983 vertrok Hella Haasse alleen naar Nederland, om hier te gaan studeren. Gedreven door haar belangstelling voor de Oudnoorse saga’s begon zij aan de studie Scandinavische Talen en Letteren. Een jaar later gaf ze haar studie op en liet zich inschrijven aan de Toneelschool. Pas na haar huwelijk met Jan van Lelyveld wijdt zij zich volledig aan het schrijven van proza en historische romans. Het bedenken van personen, conflicten en werelden blijkt haar op het lijf geschreven. 

Met het boek Oeroeg heeft ze geprobeerd de indrukken van haar jeugd vast te leggen, en dan niet alleen de zintuigelijke indrukken maar ook de verhouding tussen Nederlanders en Indonesiërs. In haar tijd was het vanzelfsprekend dat de blanken tot de bovenlaag behoorden en de Indonesiërs ondergeschikt waren. Er was nauwelijks oog voor de identiteit en de geschiedenis van de inlandse mensen. Haar ouders leidden een Hollands leven. Ze wilden hun kinderen niet laten ‘verindischen’, want hun toekomst lag toch in Nederland. Daarom was er veel aandacht voor intellectuele ontplooiing (tekenen, musiceren, lezen en toneelspelen). Voor Hella Haasse was het Indische leven eerder de natuur en de atmosfeer dan de mensen of de armoede. Het ontbreken van begrip voor de inlander maakt de vriendschap tussen een Indische en een Nederlandse jongen onmogelijk. De Nederlandse jongen ziet die vriendschap als iets vanzelfsprekends, hij kan zich niet verplaatsen in de positie van Oeroeg. 

Het schrijven van Oeroeg heeft Hella Hasse inzicht gegeven in het land van haar jeugd. Dit boek heeft ze dan ook gelijk voltooid. De jeugdherinneringen vormden het hele verhaal. Ze gebruikte de vriendschap tussen Oeroeg en de ik-persoon als een symbool van een mogelijke vriendschapsrelatie tussen Nederlanders en Indonesiërs. Het is een verhaal over één bepaalde crisis of gebeurtenis in het leven van de hoofdpersoon: de steeds groter wordende afstand tussen de zoon van een Hollandse planter en die van een Indische ondergeschikte. Als kleine kinderen groeien ze samen op, delen ze hun speelgoed en zijn ze onafscheidelijk. Als de Nederlandse jongen na zijn studie in Delft terugkeert naar zijn geboorteland, woeden daar de eerste politionele acties. Indië staat op het punt Indonesië te worden. De ontmoeting met Oeroeg wordt een grote teleurstelling. De afstand tussen hen is te groot geworden. Oeroeg heeft gekozen… gekozen voor zijn eigen volk en dus tegen de Nederlanders. 

De Hollandse jongen heeft nooit het gevoel een buitenstaander te zijn. Sterker nog, hij voelt zich meer thuis wanneer hij bij Oeroeg is dan wanneer hij bij zijn eigen familie is. Maar als Oeroeg en hij ieder naar een andere school gaan, wordt dat anders. Oeroeg wordt al snel een jongeman met interesse voor de meisjes terwijl de ik-persoon nog kinderlijk en ietwat lomp is. Oeroeg is zich bewust van de merkwaardige situatie waarin hij opgroeide en van de onderdrukking die zijn volk moet ondergaan. Het komt niet bij de blanke jongen op te twijfelen aan de gelijke rechten tussen hen. Ze hebben toch altijd alles al samen gedaan? De feitelijke verschillen worden in hun levens steeds groter.

Historische achtergrond
Het boek Oeroeg, wat in het eerste opzicht misschien niet erg diepgaand lijkt, heeft toch een achterliggende gedachte en/of boodschap. De onschuldige vriendschap tussen een Hollandse jongen en een inlandse Indische jongen is aandoenlijk. Ze spelen samen, zonder ook maar even na te denken over ras en rang. Helaas groeien ze op en groeien ze uit elkaar. De eens zo hechte vriendschap verbreekt na verloop van tijd. De vriendschap die verbreekt zien wij als symbool voor het verbreken van de koloniale verbintenis tussen Nederland en Indonesië. Ook geeft dit boek heel mooi de verhoudingen uit die koloniale tijd weer. Deze twee aspecten behoren dus tot de historische achtergrond van het verhaal en gaan wij nader toelichten. 

Verhoudingen in Nederlands-Indië
De macht van Nederland over Indië werd steeds groter. De Indische vorsten moesten zich aan de Nederlanders onderwerpen. Het land werd een kolonie van het koninkrijk Nederland: Nederlands-Indië. Nederland bepaalde dat de boeren daar vooral specerijen, koffie en suiker moesten verbouwen. De Nederlanders gaven een prijs voor deze producten en verkochten die dan in Europa voor veel hogere prijzen. De Indische bevolking werd ondertussen uitgebuit. De boeren wilden veel liever rijst verbouwen in plaats van koffie of peper. Rijst hadden ze namelijk nodig om te eten. Maar de Nederlanders wilden geld verdienen en dat kon niet met rijst. Dit leidde vaak tot hongersnoden in Indië.

Er ontstonden nieuwe maatschappelijke verhoudingen in de samenleving als gevolg van de Nederlandse overheersing. Er was een nieuwe rangorde ontstaan, gebaseerd op ongelijkheid van bevolkingsgroepen. Indië kende drie bevolkingsgroepen: de Europeanen (blanken, Indo's en Japanners), de Chinezen plus andere vreemde Oosterlingen (Indiërs en Arabieren) en de inlanders. De inlandse volkeren vormden echter meer dan 95% van de bevolking.

In 1854 werd het Regeringsreglement ingevoerd waarmee de inwoners van Nederlands-Indië werden ingedeeld in twee categorieën: Europeanen en Inlanders. In dit systeem had iedereen de Nederlandse nationaliteit. Later kende de nationaliteitswet van 1892 alleen blanke Europeanen en Indo’s het Nederlanderschap toe. De Indonesiërs werden hierdoor op grotere afstand gezet van de Europeanen. Vervolgens besloten de Nederlanders dat Japanners vanaf 1899 met Europeanen gelijkgesteld werden. Japan werd gerespecteerd omdat het zich Westers ontwikkelde. Het Nederlandse bestuur vond dat de Indonesiërs nog lang niet zo ver waren als in het Westen, zij hadden nog de "begeleiding" nodig van het moederland. 

Rond 1900 waren veel Nederlanders in Nederlands-Indië gaan wonen. Er was daar tenslotte werk genoeg. Denk aan het Nederlands bestuur, de plantages maar natuurlijk ook de olie.
De Nederlanders in Indië hadden vaak grote, mooie huizen en veel bediendes. Ze hadden niet zoveel contact met de Indische bevolking. Het waren maar hun bediendes en arbeiders. Ze voelden zich duidelijk beter dan de Indische mensen. De Nederlanders waren gelukkig met hun leven in Indië en wilden daar nog lang blijven. Dat de Indonesiërs daar zelf anders over dachten, daar wilden de Nederlanders niet naar luisteren. Ze waren er van overtuigd dat de Indonesiërs hun landen nog niet zelf konden besturen.

In Indië stonden de Europeanen aan de top van de sociale en politieke structuur. Zij vormden het Binnenlands Bestuur, de legertop, waren directeur van bedrijven en beoefenaars van vrije beroepen. De bredere laag daaronder werd bezet door onderofficieren van KNIL en marine, lagere ambtenaren en klerken, onderwijzers en planters. De onderste laag bestond bevond uit personen werkzaam in beroepen zonder veel scholing of ongeschoolde arbeid. In deze laag zaten veel Indo-Europeanen.

Grote sociaal-economische veranderingen vanaf 1850 maakten de traditionele inheemse samenlevingen moderner, meer Westers. De behoefte aan geschoolde arbeid zorgde voor meer migratie vanuit Europa naar de kolonie. De komst van meer vrouwen was gewenst om het Europees karakter via gezinsvorming duurzaam te versterken. Economisch maakte Indië intussen deel uit van de wereldeconomie. De kolonie leverde grondstoffen als rubber, olie, tabak, etc.
De vraag naar vakmensen werd alsmaar groter. Diploma’s en goed vakmanschap vergrootten de kans op maatschappelijk succes en status. Ook de Indische overheid had behoefte aan bekwame ambtenaren die de complexere samenleving moesten besturen. Indonesiërs kregen daarom ook toegang tot Europese scholen en vervolgens tot banen, bijvoorbeeld in het onderwijs, het leger of als ambtenaar. De Indo’s verloren hierdoor een alleenrecht op deze posities.

Ja, rassenonderscheid was leidend in het bestuur over de kolonie maar de samenleving draaide hier niet helemaal (meer) om. Door de maatschappelijke ontwikkelingen kwam er als het ware meer "kleur" in de bevolking. Vanaf het begin van de 20e eeuw had de inlandse bevolking ook toegang tot Europees onderwijs: de Hollands-Inlandse school (HIS). Door de hoge kosten bezochten vooral inheemse kinderen van goede komaf deze school. De HIS was afgestemd op het Nederlandse onderwijs, de lessen in het Nederlands en de eisen voor rekenen en taal waren hoog. 
Gaandeweg ontstond een Indonesische middenklasse, die meer wilde en kon bereiken dan kleine baantjes of boer blijven. De oude indeling was aan het afbrokkelen. De werkelijke kansen om te stijgen binnen de Europese groep waren voor de meeste Indo’s toch al erg beperkt. De ‘echte’ Nederlanders lieten hen maar een klein beetje toe tot hun eigen hogere posities. Discriminatie van Indo’s door totoks (Hollanders) kwam vaak voor. Overigens maakten Indo’s onderling ook nog eens onderscheid tussen lichte en donkere huidskleur om zich maatschappelijk te onderscheiden.

De Nederlands-Indische samenleving veranderde misschien het meest door de opkomst van inheemse politieke bewegingen vanaf 1910, een gevolg van de Ethische Politiek. Deze politiek had als doel armoede te bestrijden en de bevolking meer kansen te bieden. De “Inlander” emancipeerde zich onder leiding van een opkomende inheemse middenklasse. Democratie, liberalisme, socialisme en het zelfbeschikkingsrecht van volken waren vertrouwde begrippen geworden. Hij wilde voortaan meepraten en meebeslissen in voor hem belangrijke zaken. De regering kon deze ontwikkeling niet meer tegenhouden. De politieke spanningen tussen Nederlanders en Inlanders namen toe. De bezetting en de proclamatie van de Republik Indonesia maakten ten slotte een eind aan de koloniale situatie. Een ingrijpend effect was dat de Indo’s hún land Nederlands-Indië kwijt waren geraakt, ook al waren ze politiek meer geëmancipeerd en zelfbewust geworden. 

Einde van Nederlands-Indië, begin van Indonesië
Het verbreken van de koloniale verbintenis kwam voort uit de tweede wereldoorlog, die begon in 1940. Ook Japan gingen zich mengen in de strijd en op 8 maart 1942 capituleerde Japan het Nederlands-Indische leger. Het leven in de Nederlandse kolonies veranderde drastisch. Verschillende dingen als de Japanse jaarteling en de Japanse klok werden ingesteld. Maar nog verder ging het verbieden van de Nederlandse scholen en het verbieden van de Nederlandse taal in zijn geheel.
Op 7 december 1942 beloofde koningin Wilhelmina in een radiotoespraak dat ze alsnog pleitte voor een gelijkwaardig en zelfstandige positie voor de Nederlandse kolonie. Deze poging was precies een jaar te laat. Japan had de Nederlandse kolonie bezet. 

Vanaf mei 1942 werden er kampen ingezet als “opvang” voor de Europeanen. Alle Europese vrouwen, mannen, kinderen en zelfs “vernederlandste" Indiërs,  werden gebracht naar deze kampen. Er was echter wel een verschil voor de mannen van zeventien tot zestig jaar. Deze mannen werden vervoerd naar de interneringskampen en werden hier ter werk gesteld. Zo moesten deze Europese mannen bijvoorbeeld werken aan het bouwen van een treinrails (birma spoorlijn???) en het verrichten van andere zware arbeid. 
De omstandigheden in de kampen waren erbarmelijk slecht. Er was geen eten, er was geen drinken en er waren amper sanitaire voorzieningen. Naar deze kampen waren uiteindelijk rond de 100.000 Europeanen gestuurd. Ook al waren deze kampen niet bedoeld voor het uitroeien van een bevolking zoals met de Duitse bezetting gebeurde, er stierven toch zo’n 15.000 mensen door de slechte omstandigheden en voorzieningen. 

Eind tweede wereld oorlog: 
Het uiteindelijke einde van de koloniale tijd ging gepaard met het einde van de twee wereldoorlog. Wanneer in 1945 de Duitse bezetting ten einde kwam, was de oorlog voor Amerika zeker nog niet voorbij, door de Japanse bezetting van bijvoorbeeld Indonesië. Indonesië was nog steeds niet vrij en Japan had in de oorlog duidelijk de kant van Duitsland gekozen en tégen Amerika.  Amerika was immers ook tegen het hebben van koloniën door hun eigen verleden als kolonie. De Amerikaanse president Truman wilde geen veroveringsoorlog, omdat hij daarbij te veel mannen zou verliezen. In plaats daarvan koos hij voor meer extreme optie, een massa-vernietingswapen. Truman bombardeerde en vervaagde daarmee twee grote steden met een atoombom, waardoor de Japanse leider zich wel op moest geven. Japan had, wanneer het in de oorlog niet goed ging met de verovering, al steeds meer macht gegeven aan de Indonesische bevolking. In 1944 beloofde Japan dat Indonesië geleidelijk onafhankelijk zou worden en steeds meer Indonesiërs kwamen op bijvoorbeeld belangrijke posten in de economie en het bestuur. Er ontstond een forse groei van het bewustzijn van de Indonesische bevolking, maar dat ging ook gepaard met een groeiende haat tegen Japan. In de oorlog trainde Japan ook de Indonesische jongerengroepen, zij waren de gene die een bedreiging vormde tegen Japan, wanneer in 1945 een opstand uitbrak. Deze opstand werd neergeslagen, maar na deze gebeurtenis beloofde Japan wel aan Indonesië een soevereine staat te worden. De radicale jongerengroep in Indonesië wilden echter geen onafhankelijkheid als gunst van Japan krijgen. Als gevolg van deze gedachten ontvoerden zij twee belangrijke Japanse leiders en lieten hen de onafhankelijkheidsverklaring tekenen. De volgende dag riep Soekarno voor zijn huis in Jakarta de onafhankelijke republiek Indonesië uit.

Indonesië kon hierbij hun koloniale verleden afsluiten, maar Nederland was nog niet bereid om hun kolonie op te geven. Alle bedrijven en ondernemingen waren in de tweede wereld oorlog genationaliseerd en de Nederlanders wilden hun winstgevende kolonie terug, omdat zij het anders niet zouden redden. Na de tweede wereld oorlog zou het Britse leger Indonesië officieel bevrijden, maar in de tussentijd hadden radicale onder de bevolking al een poging gemaakt naar de macht. Maandenlang trokken deze radicale jongeren die ondertussen een leger vormde, plunderend rond. Voor van Mook, een Nederlandse luitenantgouverneur-generaal zat er niks anders op dat te onderhandelen. Hieruit kwam het akkoord van Linggadjati:

Nederland beloofde het gezag van de republiek over Java, Madoera en Sumatra te erkennen. De republiek zou een deelstaat worden van de Verenigde Staten van Indonesië, die uiterlijk op 1 januari 1949 zouden zijn opgericht en met Nederland, Suriname en de Nederlandse Antillen de Nederlands-Indonesische Unie vormen. Aan het hoofd van deze unie zou het Nederlandse koningshuis staan.

Een groot deel van de Nederlanders verwierp deze onderhandeling en was volop tegen. Bovendien, kwam er ook niks terecht van de beloofde teruggave van de genationaliseerde ondernemingen. Nederland stuurde naast het bestaande KNIL leger, nu ook soldaten overzee om de situatie te handhaven. Er werd gesproken van de “ politionele acties “, wat eigenlijk de naam oorlog schuil hield. Het leger moest gebieden heroveren waar de Nederlandse ondernemingen plaats vonden. Veel hielpen deze acties niet, want de Indonesiërs begonnen een guerrilla oorlog. Een oorlog waarbij het Nederlandse leger geen enkel idee had, wanneer en waar ze werden aangevallen. Onder druk van de Verenigde staten werd een overeenkomst gesloten, maar de guerrilla soldaten bleven doorgaan met hun acties. Doordat deze overeenkomst niet werd nagekomen, besloten Nederland op een tweede politionele actie, maar deze keer om het Indonesische regering uit te schakelen. Ze arresteerde Soekarno. Hierop werd fel tegen geprotesteerd door de andere landen en eiste dat Nederland soevereiniteit zou overdragen. Vooral de Verenigde Staten zette de Nederlanders onder druk en dreigden geen hulp meer te verlenen bij de wederopbouw als Nederland niet zou instemmen met de overvraging.
Op 27 december 1949 was de soevereiniteitsoverdracht in het paleis op de Dam. 

Maar de Nederlanders waren niet de enige de te maken kregen met de gevolgen van de overdracht. Ook de Molukkers, waarvan een groot deel in het KNIL-leger was gemobiliseerd kregen te maken met de gevolgen. Zij voelden zich niet verbonden met Indonesië en wilden onafhankelijk zijn. Onder druk van oud-KNIL’ers werd de onafhankelijke Republik Maluku Selatan, afgekort RMS, uitgeroepen. Soekarno accepteerde dit niet viel de stad Ambon aan. Een maand kwam het eiland in handen van Indonesie, maar de bijvoorbeeld de oude KNIL’ers wilden niet worden gemobiliseerd in het Indische leger. Zij eiste toelating tot Nederland en in 1951 kwamen met toestemming van de rechter zo’n 4500 Molukkers naar Nederland.


Zij werden ondergebracht in kampen die voor een tijdelijk verblijf moesten zorgen. Dit tijdelijke verblijf werd uiteindelijk niet tijdelijk, waardoor honderden gezinnen hun hele leven moesten doorbrengen in kampen, die uit de tijd stamde van de Duitse bezetting.

Gebruikte bronnen



Les boek geschiedenis, 5 vwo