zondag 8 maart 2015

Het ruisen van de wereld - Deniz Kuypers


Eerlijk gezegd weet ik nog steeds niet goed wat ik van het boek vind... Aan de ene kant was het heel mooi, aan de andere kant had het iets té veel situaties waar je bijna onmogelijk iets van kan snappen -- na één keer lezen.

Het is een boek wat perfect aansluit op de amerikanisering waarmee we allemaal te maken hebben en waar de jongere generatie vaak op zoek naar lijkt te zijn. Wat dat betreft heeft de in Amerika woonachtige Deniz Kuypers hier een voordeel mee, al lijken sommige delen niet helemaal netjes vertaald -- wat weer een nadeel kan zijn.

De eerste bladzijde is gelijk herkenbaar, herkenbaar voor iedereen die ooit de verschrikkelijkheid heeft gehad om naar een begrafenis/crematie te gaan. Daar begint het eerste deel De laatste verdwijning, waarin Moss voor het eerst zijn jeugdliefde Dani weer ziet, ook al is ze totaal onherkenbaar geworden. Moss gaat dus terug naar Merton voor de begrafenis van een oud-leraar: Coleman Kane, die overigens dé droomleraar was -- daar kan elke leraar op het Vechtstede College nog iets van opsteken. Dankzij een sneeuwstorm verandert zijn korte bezoek in een langdurige reis (van herinneringen). Moss besluit een motelkamer te zoeken. Eenmaal gevonden gaat hij op zoek naar een diner waar het niet te druk maar niet te rustig is, waar het perfect is om in je eentje te eten. Wanneer hij bij een diner naar binnenstapt komt hij Dani weer tegen, ze besluiten samen te eten en raken aan de praat. Vooral Dani praat, sterker nog: ze vertelt haar hele levensverhaal. Dani bestelt de ene Irish Coffee na de andere, met gevolg dat ze niet naar haar eigen hotel en kan rijden. Ze moét wel op de motelkamer bij Moss blijven slapen.

Dan begint het tweede deel van het boek: Een nieuw leven. Dit is het verhaal in het verhaal, een flashback. Van dit deel kon ik erg genieten omdat er door deze terugblik veel duidelijk wordt. Bovendien leuk om te lezen hoe Dani en Moss met elkaar om hoorden te gaan. De mooiste 'quote' uit dit deel vond ik: 'Zouden alle kansen die we missen, ons ook missen?'

Dit tweede (korte) deel wordt al snel vervolgt met het derde en laatste deel. Dit deel bestond eigenlijk uit één lange alinea en was het meest filosofisch. Vooral in het midden was het moeilijk te begrijpen: Moss is op zoek naar de hut van Coleman en springt plots in het ijskoude water, waarin hij (zowat) dood gaat. Daarna pakt het boek weer doodleuk de verhaallijn op. Eerst kon ik hier geen touw aan vast knopen totdat ik de eerste zin van deze (eindeloze) alinea weer las: 
'waren ons maar twee identieke werelden gegund, dacht hij, de ene echt, de andere een droom. Een droomwereld om het leven uit te proberen, zonder dat dit gevolgen heeft op de realiteit.' 
En dat is precies wat Moss deed in zijn droomwereld, hij probeerde het leven uit, sprong in het water, ging bijna dood zonder dat dit gevolgen had op de realiteit. 

Uiteindelijk is het Dani die hem verkleumd van de kou vindt en hem redt. Het einde vond ik prachtig. 

Recensie van Guus Bauer (Tzum):


Een talent voor de ongemakkelijke situatie
De titel van de tweede roman van de in San Francisco woonachtige Nederlander Deniz Kuypers (1981), Het ruisen van de wereld, doet een groots opgezet breedsprakig werk vermoeden. Maar de kracht van dit boek ligt in ‘het kleine geluid’. Dat draagt soms verbazingwekkend ver, indien het zonder taalkundige poespas de ether in wordt gezonden. De roman speelt zich grotendeels af aan de oevers van Lake Tahoe, een van de grootste, en belangrijker voor het verhaal, een van de diepste meren van Noord-Amerika op de grens tussen Californië en Nevada. Het bergachtige terrein rond Tahoe trekt vele toeristen. Een hoop versmaden daarnaast een bezoekje aan een van de vele (door Indianen gerunde) casino’s niet.
deniz kuypersHoofdpersoon Moss is voor het eerst sinds twintig jaar weer naar het op twee uur rijden van zijn woonplaats gelegen dorpje Merton aan de noordoostelijke oever van Tahoe gekomen. Het is bijna Thanksgiving (de vierde donderdag in november) en het heeft behoorlijk gesneeuwd. Hij is gekomen om de laatste eer te bewijzen aan zijn oude leermeester. Maar feitelijk zoekt hij, al wil hij het zelf eigenlijk niet toegeven, vergetelheid in de weidsheid van het landschap. Zijn huwelijk is ontbonden en hij is depressief. De traditionele escapistische misvatting van de stadse jongen: op het platteland is het beter. De natuur zal hem redden. (Komt ook voor bij de zo goed als onbewoonde eilandvariant.)
Sinds de scheiding vorig jaar van Sophie kwam zijn verbeelding steeds vaker aanzetten met scenario’s die hopelozer waren dan de werkelijkheid, in een poging zelfmedelijden buiten de deur te houden.
Eerder zullen de bergen en het meer waarover tal van legendes de ronde doen hem verzwelgen. Maar ergens vindt hij dat ook goed. In de aula van het uitvaartcentrum ontmoet hij een dikke vrouw die irritant amicaal tegen hem is. Hij schat haar van zijn eigen leeftijd, ergens achterin de dertig. Daarnaast is er nog een tengere Zuid-Amerikaanse vrouw aanwezig, de verpleegster van de voormalige professor Coleman Kane. Twee jaar heeft Moss ooit les van hem gehad aan de universiteit van San Francisco. Een dermate bevlogen en levenslustige man, dat de dood bijna geen vat op hem kón hebben. Coleman had zich teruggetrokken in een hut in de bergen. En als zijn bewonderde leermeester al voor die optie had gekozen, dan…
De amicale dikke vrouw blijkt zijn studentenliefde Dani te zijn. Iemand die hij abrupt heeft verlaten, net als zijn vrouw Sophie. Op het moment dat dat duidelijk wordt, komt de roman als het ware tot bloei. Kuypers heeft een talent voor de ongemakkelijke situatie.
Ergens vanochtend moest hij in tweeën zijn gesplitst. Een deel van hem, het deel waar hij gewoonlijk controle over had, was achtergebleven in bed want hij hoorde zichzelf vragen: ‘Wil je vanavond samen iets eten? Of ga je alsnog de snelweg proberen?’
Dani zegt dat ze hem al genoeg de oren van het hoofd heeft gekletst en stelt voor om contact te houden. Daar waren ze vroeger ook zo goed in, antwoordt hij, onbedoeld spottend waar hij met een lichte noot wilde afsluiten.
Moss heeft – net als Kuypers, maar die aan de UVA in Amsterdam – Engelse literatuur gestudeerd en is al minstens twee decennia bezig met het schrijven van de ‘grote roman’. U voelt de donderbui al hangen. Veel praatjes, een paar probeerseltjes, veel loze beloftes, bij wijze van spreken bij elke verjaardag weer dezelfde plannen. Terwijl Kuypers Moss toch bij tijd en wijlen mooie stukken in de schoenen schuift. Wat te denken van het verhaal dat er honderden, misschien wel duizenden lichamen in het meer drijven, volledig geconserveerd door de ijzige kou van het diepe meer. Maffiapakken, Chinese spoorwerkers en nog verder terug in de tijd de Washoe-indianen. Het water als balsemvloeistof.
Omdat hij niets te lezen heeft op de motelkamer die hij heeft geboekt, gaat Moss nog even het dorp in. In een diner loopt hij ‘toevallig’ Dani weer tegen het lijf. Hij ontkomt er niet aan om alsnog met haar te eten. De gastvrouw leidt hen naar een tafel voor twee. Liever had hij zich van haar ontdaan.
Terecht, denk je in eerste instantie. Dani trakteert Moss op een intriest verhaal over haar mislukte huwelijk. Moss velt geen oordeel, althans niet hardop. Ik zei het al eerder: Kuypers psychologiseert sterk. Dani drinkt zich een stuk in de kraag en Moss neemt haar met veel tegenzin mee naar zijn motel. Wat is er twintig jaar eerder gebeurd tussen hen beiden in dit dorp? Wie kwamen ze eigenlijk los van elkaar echt begraven? De zwaarwegende gebeurtenis heeft sindsdien hun leven beïnvloed. Zo blijkt uit een terugblik.
Tussendoor heeft Moss telefonisch contact met Sophie. De vrouw die dacht dat ze oud met hem zou worden. Tijdens een reisje samen, de befaamde tot mislukken gedoemde reddingspoging van een relatie, zagen ze een oud echtpaar. Zo zullen wij ook zitten, zei Moss tegen Sophie. Woorden die hol waren, woorden die hij alleen maar uitprobeerde. Moss is een eeuwige escapist. Iemand die, ondanks al zijn pillen, geen rust kan vinden. Iemand voor wie, zoals Kuypers het zo mooi zegt, de wereld te hard afgesteld is.
De ruis tussen Sophie en Moss, de ruis tussen Dani en Moss is weergegeven in dialogen die in contrast zijn met de overweldigende natuur. Het is het onvermogen tot onvoorwaardelijk liefhebben van de rusteloze man. De literatuurliefhebber die alleen papiertechnisch van het leven weet.
Ondanks wat boeken je wijs proberen te maken, wordt een leven niet geleefd in grote lijnen, maar in details.
Het kleine geluid dat ver draagt. Het detail, het noodlot, het toeval dat verreikende gevolgen kan hebben. Eigenlijk zoekt Moss, net als elke schrijver ‘een droomwereld om het leven uit te proberen, zonder dat dit gevolgen heeft op de realiteit’. Hangend op de brug boven Lake Tahoe en zittend vlak bij de verlaten hut van Coleman aan de oever van het meer, reist Moss naar de dieptes van het meer en van de tijd. Dat blijft de mens (de schrijver) over om zeker te zijn van de plek op de wereld.

Bron: http://www.tzum.info/2014/11/recensie-deniz-kuypers-het-ruisen-van-de-wereld/ 

Ivoren wachters - Simon Vestdijk

Eva - Carry van Bruggen

Vladiwostok! - P.F. Thomèse (recensie)

zaterdag 20 december 2014

Gedeelde smart - Lévi Weemoedt

Pas als je weemoedig bent, ben je dé (dichtende) vent

Wat is poëzie? Zo'n diepzinnige vraag vergt een diepzinnig antwoord. Mijn antwoord bestaat desondanks uit één enkel woord: persoonlijk. Poëzie is persoonlijk. Zowel voor de dichter, die zijn diepste gevoelens beschrijft, als voor de lezer. Wat mij heel erg aanspreekt, kan voor iemand anders nietszeggend zijn. Wat dat betreft spreekt de dichter Lévi Weemoedt mij erg aan en ik hoop jou ook, na het lezen van dit essay. 

Lévi Weemoedt doet zijn naam te goed (dat rijmt inderdaad, ook ik ben een heuse poëet), dit bedoel ik letterlijk en figuurlijk. Figuurlijk omdat Lévi Weemoedt een groots dichter is. Letterlijk, omdat Lévi Weemoedt zijn leven gevuld zit met weemoed. Een depressieve man met een geweldig gevoel voor humor, in mijn ogen. Ik kende hem niet, sterker nog: ik had nog nooit van die vent gehoord. Het is allemaal dankzij meneer Calis dat ik liefhebber ben geworden van Lévi Weemoedt. Hij — niet meneer Calis, maar Lévi Weemoedt — is een interessant man. Vele mensen hebben hem geïnterviewd en veel van deze interviews heb ik warempel gelezen. Lévi Weemoedt weet niet alleen in zijn gedichten een perfect beeld te schetsen met woorden, ook over zichzelf schetst hij een volledig beeld. Zo geeft hij, in een interview met Ellen de Jong, toe dat hij een satiricus is "en die generaliseren natuurlijk," zegt hij. 
Wat hem naar mijn mening heel mooi afschildert, is hoe hij in datzelfde interview praat over depressies. "Een depressie zondert je af van de mensen. Ik kan niet werken en leven in een gemeenschap en dus neem ik afstand. Schrijven is afstand nemen. Ik zou het niet volhouden met mensen te werken, hoewel ik het wel zou willen. Mensen die veel alleen zitten hebben nogal eens de neiging een rondje tegen het papier te lullen. Zo gaat het. Ik heb me wel eens afgevraagd wat het hart van een depressie is. De kern van het getob en gedoe is bij mij het gevoel dat je niet welkom bent in de wereld. Als kind al voelde ik me niet welkom (al besef je dat pas later). Of dat terecht is of niet, dat doet er niet toe; ik had er last van. Dat had tot gevolg dat ik dacht: Als ik m'n draai niet kan vinden temidden van de mensen, dan kan ik terzijde van hen toch een prestatie leveren, en wel op papier. En dan zit je een beetje in het niemandsland van de schrijver."

Ook wanneer het op zijn pseudoniem aankomt, is hij openhartig. Inderdaad; pseudoniem, Levi Weemoedt is namelijk een naam die hij zelf (voortreffelijk) heeft uitgekozen. Hij is in het regenachtige oktober van 1948 geboren als Isaäk van Wijk. In een dergelijk interview, als Roxane Catz vraagt hoe hij bij zijn pseudoniem komt, is dit zijn antwoord: “Hij kwam zomaar in me op toen ik mijn eerste dichtbundel uitbracht. Ach, ik heb wel iets met weemoed en zeker in de derde persoon. Het leek me gewoon een mooie naam die ik wel bij mijn werk vond passen. Ik wilde liever niet herkend worden – vond poëzie iets voor meisjes — en schaamde me bijna voor mijn gedichtjes. Ik was notabene bijna profvoetballer  geworden.” "Weemoedt met 'dt', dat maakt het nog melodramatischer," zei Weemoedt eens.

Zijn hiervoor genoemde eerste dichtbundel, waar Lévi Weemoedt tevens mee debuteerde, 'Geduldig lijden' staat vol met satirische gedichten en verzen. Met zo'n naam voor een dichtbundel is dat natuurlijk ook wel te verwachten. De voornaamste reden om te beginnen met het schrijven van deze gedichten was "om de weemoed de baas te blijven", zegt hij, "De gedichtjes hadden een bezwerende functie. Ze hadden een praktisch nut: Als het om me heen of in me te zwart werd, werd het de hoogste tijd de zaak eens te ridiculiseren, zodat ik niet in dat zwarte gat zou verdwijnen. Dat gevoel had ik toen sterk." Overigens komt het gedicht waar ik nu meer over ga vertellen ook uit deze desbetreffende dichtbundel. Het gedicht 'Gedeelde smart', vond ik een van de mooiste. Het heeft een duidelijke boodschap, ontroert en geeft ook weer de juiste dosis zelfspot: 

Gedeelde smart

De hond ligt zachtjes snikkend in zijn mand
droef peinst zijn baasje bij een glas genever
Er hangen duizend boeken aan de wand:
’t Geluk was hier bepaald geen gulle gever.

Op straat waaien geluiden van een feest:
een schrille lach; er valt een glas aan scherven.
Maar binnen zingt het wenen van het beest
en zit zijn baas al uren te versterven.

Ik wed nu dat geen sterveling ooit raadt
wíe nu die twee zo bitter treuren laat

Maar stuur tóch in: wat aanspraak doet ons goed.
Wij zien uw brief vol wanhoop tegemoet. 
  

Dit gedicht is wat we noemen een traditioneel gedicht. Het bestaat uit vier strofen, die weer bestaan uit twee 'kwatrijnen' en twee 'disticha'. In de kwatrijnen wordt de vorm gekruist rijm gebruikt: A B A B en in de laatste twee disticha de vorm slagrijm: A A. Het gedicht heeft meerdere thema’s, toch vallen deze thema’s – heel verassend – binnen de somberheid en weemoedigheid van het leven. Dit is kenmerkend aan de geëngageerde levenshouding van Lévi Weemoedt. Vooral armoede en eenzaamheid komen in het gedicht duidelijk naar voren (hoe 'hij' dan toch aan jenever komt blijft een mysterie). In het eerste kwatrijn wordt dit eenzame en armoedige beeld uitmuntend geschetst. Er is over te discussiëren of er bij de hond sprake is van een personificatie, omdat ík in mijn hele leven nog nooit een hond heb zien snikken, het kan net zo goed dat jij dat wel dagelijks ziet. Daarentegen is over de personificatie van het geluk geen twijfel mogelijk, er wordt namelijk gezegd dat 't Geluk geen gulle gever is. Hiernaast is er ook sprake van alliteratie: geluk geen gulle gever. Nu we toch bij de laatste zin van het eerste kwatrijn zijn belandt: er is hier sprake van cynisme. In dit specifieke kwatrijn komt eigenlijk terug wat Lévi Weemoedt aan het eind van al zijn (gehele) gedichten doet. Namelijk door het einde cynisch, sarcastisch of ironisch te maken, een satirische ondertoon te kweken. 

Het tweede kwatrijn is zowel in zijn geheel een tegenstelling als dat hij een tegenstelling bevat. Het feest staat vanzelfsprekend tegenover de eenzaamheid besproken in de voorafgaande strofe. Wat we gelijk in de eerste zin van dit kwatrijn zien, is een van mijn lievelingsdingen uit de poëzie: synesthesie. De 'geluiden waaien', dit is het verbinden van verschillende zintuigen (met verschillende waarnemingen), namelijk een soort gevoel gecombineerd met gehoor. Dan keert in de laatste twee zinnen van het kwatrijn, de treurigheid weer terug. In het zinsdeel, "zingt het wenen van het beest," kan er sprake zijn van synesthesie, maar ik vind het meer beeldspraak omdat er een vergelijking wordt gedaan tussen zingen en wenen waardoor je het voor je ziet, of hoort. Bovendien grijpen deze twee laatste zinnen prachtig terug op de titel — waar ik zo wat meer over zal vertellen. 

Vervolgens zorgen de laatste twee twee disticha ervoor dat het gedicht eerder op de lachspieren dan op de traanklieren werkt. De eerste zin van het eerste distichon vind ik erg mooi "ik wed nu dat geen sterveling ooit raad", in de eerste instantie omdat de woorden samen goed klinken en omdat Lévi Weemoedt een simpele zin zo moeilijk kan maken. De tweede zin van dit distichon is wederom een synesthesie: "bitter treuren," een gevoel verbonden met een smaak. Ook deze zin is in zijn geheel bijzonder, de dichter vraagt namelijk wíe de twee zo laat treuren, terwijl hij helemaal niet duidt op een 'wie'. Ik denk namelijk dat hij de veroorzaker van de problemen bedoelt (weer een teken van geëngageerde literatuur), waarmee hij óf het leven óf de overheid/regering bedoelt. Vooral omdat hij de nadruk zo erg op wie legt, moet het wel tegenovergesteld zijn en dus een abstract iets zijn. 
Het laatste distichon is de kers op de taart. Hier komt de zelfspot echt aan het licht. "Wat aanspraak doet ons goed", hier druipt het sarcasme en cynisme vanaf. Aanspraak doet inderdaad goed, maar er wordt toch niets mee gedaan en dat weet Lévi Weemoedt maar al te goed. 'Ons' slaat hierbij op de 'wíe' uit de vorige strofe, waarvan ik dus denk dat het leven of de regering wordt bedoelt. Nu neig ik toch meer naar de regering, omdat de regering een brief kan ontvangen, en het leven… dat gaat iets moeilijker denk ik zo. Met de afsluitende zin worden de puntjes op de 'i' gezet en de boodschap extra duidelijk gemaakt. "Wij zien uw brief vol wanhoop tegemoet." Zou 'wanhoop' er niet in hebben gestaan, was deze zin overwegend ironisch, want dan wordt het tegenovergestelde bedoelt. Wanhoop staat er echter wel in, waardoor deze zin opnieuw cynisch is: hij zit vol wantrouwen. Lévi Weemoedt heeft het gevoel dat er niets goeds meer gaat gebeuren. Hij is een eersteklas gevoelens-maskerende-dichter en de koning van zelfspot.

Van de titel snapte ik eerst niet zo veel. Misschien is mijn Nederlandse taalschat toch niet zo groot als gehoopt. Gelukkig, na diep in mijn hersenen gegraven te hebben, kende ik het spreekwoord 'gedeelde smart is halve smart' nog. Dit spreekwoord beschrijft namelijk de manier waarop verdriet verdragen makkelijker wordt, namelijk door het te 'delen'. De man in het gedicht deelt zijn verdriet met zijn hond of andersom, hoewel dat me sterk lijkt, weet je het maar nooit met Lévi Weemoedt. Ik denk dat 'de man' in het gedicht Lévi Weemoedt zelf is. Waarom? Omdat Levi Weemoedt in een interview met Roxane Catz het volgende zegt: “Mijn vrouw en grote liefde is helaas enige jaren geleden overleden en mijn twee zoons zijn allebei het huis uit. Gelukkig heb ik hier nog mijn trouwe metgezel, hond Edzo en uiteraard altijd mijn schrijven." Volgens mij deelt hij in het echte leven zijn pijn en verdriet ook met Edzo. Edzo maakt het leven voor hem nét iets makkelijker. Nu kan ik ook uitleggen waarom ik het desbetreffende plaatje bij het gedicht heb gekozen. Ik heb een foto van Lévi Weemoedt zelf genomen en die van een hond, vervolgens heb ik van allebei de foto's de helft van de gezichten genomen. Dit is omdat ik vind dat dit bij de titel past, zo worden hun gezichten, gedachtes en dus smart, één. Ik ben van mening dat wanneer je jouw smart met iemand deelt, diegene een deel van jou wordt. In mijn ogen onrechtvaardig tegenover die lieve hond, maar in de hedendaagse samenleving is toch alles uit het perspectief van de mens. Desondanks spreekt het spreekwoord wel de waarheid; gedeelde smart ís halve smart en misschien is dat wel precies de reden waarom Lévi Weemoedt ooit begonnen is met dichten. 


Door Lévi Weemoedt zijn gedichten — en gedichten in het algemeen — bestudeerd te hebben, heb ik een ontdekking gedaan: bij dichten en 'diepzinnig doen' komen gevoelens, voornamelijk sombere gevoelens, sneller om het hoekje kijken dan dat ik altijd heb gedacht. Ook dit gedicht toont dat significant aan, waarbij de zelfspot de kers op de taart is. Levi Weemoedt heeft de kunst van het melancholische, satirische dichten onder de knie als geen ander (vaak zelfs beter dan de meeste existentialisten). Kortom, je bent pas een groot dichter als je weemoedig bent, of jezelf zo noemt.




Gebruikte bronnen:


Ellen de Jong, 2011. Waarom zou je schrijven als alles leuk is? http://www.ellendejong.nl/index.php?navlink=3&page=315 

Roxane Catz, 2008. Interview met Levi Weemoedt http://www.roxanecatz.nl/html/interviews/happinez/levi-weemoedt.html 

dinsdag 11 november 2014

De honderdjarige man die uit het raam klom en verdween

De honderdjarige man die uit het raam klom en verdween: een boek dat behoort tot een van de meest humoristische en luchtige vertellingen van zijn tijd. Jonas Jonasson heeft prima gepresteerd met het schrijven van dit boek. Hij is een Zweedse schrijver en journalist, geboren in Växjö, op 6 juli 1961. Hij studeerde Zweeds en Spaans aan de universiteit van Göteborg en werkte tot 1994 als journalist voor het dagblad Smålandsposten in Växjö en voor het Zweedse avondblad Expressen. In 1996 richtte hij het succesvolle mediabedrijf OTW op. Om gezondheidsredenen verkocht hij het bedrijf in 2005. Hij verhuisde met zijn Noorse echtgenote daarna naar Ticino in Zwitserland, waar hij De 100-jarige man die uit het raam klom en verdween schreef. Na zijn echtscheiding woont hij sinds 2010 met zijn zoon in Gotland.

Het boek was in 2010 het bestverkochte boek in Zweden. Jonas Jonasson won met de 360 pagina's vol humoristische woorden de Swedish BookSellers Award mee. Het boek is vertaald in 30 talen. De filmrechten werden verkocht aan de Zweedse productiemaatschappijen Nice Entertainment en FLX 2.0, samengegaan in Nice Drame. De film ging met kerst 2013 in première in Zweden en op 1 mei 2014 in Nederland.

In Nederland wordt het boek uitgegeven door Uitgeverij Signatuur, onderdeel van A.W. Bruna Uitgevers. Begin 2013 waren er in Nederland 190.000 exemplaren van het boek verkocht.

Samenvatting
Allan Karlsson wordt honderd jaar en er is een feest voor hem georganiseerd. Hij zit hier echter niet op te wachten en klimt het raam van het bejaardentehuis uit. Hij besluit met het geld dat hij heeft de bus te pakken. Maar wanneer hij op de bus staat te wachten vraagt een jongen hem op zijn koffer te passen. De jongen komt niet op tijd terug dus stapt Allan met de koffer de bus in. Hij komt bij Julius Jonsson terecht, een eenzame man die zichzelf onderhoudt door te stelen. Samen maken ze de koffer open en die blijkt 50 miljoen kronen te bevatten. Niet veel later weet de jongen te achterhalen waar de oude man met zijn geld heen is en valt het huis van Julius binnen. De twee oude mannen weten de jongen te overmeesteren en stoppen hem in een vrieskist.
De politie is naarstig op zoek naar Allan dus de twee mannen besluiten te vluchten met het geld en het lijk van de jongen. Het lijk dumpen ze onderweg en vervolgens huren ze Benny in als taxichauffeur. Ze lichten Benny in over het geld in de koffer en vertellen hem dat ze waarschijnlijk achtervolgd worden. Ze besluiten van de grote weg af te gaan en onderdak te vragen op een boerderij. Zo belanden ze bij Gunilla, die door Julius Schoonheid wordt genoemd en waar hij direct verliefd op wordt. Gunilla huisvest een weggelopen olifant, Sonja, in haar schuur.
Omdat de politie en de bendeleden van de vermoorde jongen hen nog steeds op de hielen zitten koopt het gezelschap een verhuisbus en verbouwt die zodat Sonja ook mee kan. Ze besluiten naar de broer van Benny, Bosse, te gaan, ook al heeft Benny daar ruzie mee, omdat dat hij de enige is die nog familie heeft. Onderweg rijden ze Per-Gunnar Gerdin aan, de baas van de bende waarvan de koffer is. Ze nemen hem mee en verzorgen hem. Nadat ze hem een deel van het geld toekennen doet Per-Gunnar verder niet moeilijk. Bosse blijkt 500 kilo aan bijbels met goud op de snee op de kop te hebben getikt, er staat alleen een foutje op de laatste bladzijde.
Per toeval vindt commissaris Aronsson het gezelschap. Hij licht zijn chef in en die wil een gesprek om op te helderen wat er precies is gebeurd. Ze vertellen hem een ingewikkeld verhaal dat erop neer komt dat Per-Gunnar niet langer een bende leidt maar mensen probeert te bekeren met de bijbels die in de koffer zouden hebben gezeten. Alle leden van het gezelschap zijn hier op een of andere manier bij betrokken. De chef van de politie snapt niets van het verhaal maar pleit iedereen wel vrij en geeft de speurhond de schuld want die zou een lijk hebben geroken dat er niet was.
Het gezelschap is hier erg tevreden mee en besluit met z’n allen, inclusief Sonja, naar Bali te vliegen.

Tijdens het hele verhaal wordt er af en toe teruggeblikt op het leven van Allan en lees je over de memorabele momenten uit zijn leven. Hij wordt al vroeg wees en blaast dan ook nog eens per ongeluk zijn eigen huis op. Met een vriend, Estebán, vertrekt hij in 1929 naar Spanje. Allan heeft niets met politiek maar komt wel in de oorlog tegen het fascisme terecht. Nadat Estebán is omgekomen door een granaat gaat Allan als springstofexpert aan het werk.
Per toeval komt hij bij Generaal Franco terecht die hem toestemming geeft om naar Amerika te reizen. Ook hier gaat hij aan het werk als springstofexpert terwijl in Europa de Tweede Wereldoorlog aan de gang is. Hij komt in contact met president Truman en weet hem te vertellen hoe hij een atoombom moet maken. Truman beseft wie hij met Allan in huis heeft en stuurt hem naar China om daar bruggen op te blazen. Allan wordt overmeesterd en meegenomen naar Teheran. Hij komt hier in de cel terecht maar komt hier ook weer vrij snel uit.
Hierna wordt hij gevonden door Popov, een fysicus van de Socialistische Sovjetrepublieken, en die vraagt hem Stalin te helpen bij het maken van een atoombom. Allan ontmoet Stalin maar de twee kunnen niet goed met elkaar opschieten en Allan belandt in een zogeheten verbeteringskamp.
Na vijf jaar besluit Allan samen met de broer van Einstein, Herbert Einstein, te vluchten en zo komen ze in Noord-Korea. Hier treffen ze Mao Zedong, een bekende van Allan uit zijn tijd in China en hij zorgt ervoor dat Allan naar Bali kan vertrekken. Allan en Herbert hebben hier een heerlijke tijd en Herbert ontmoet hier Amanda. Met z’n drieën vertrekken ze naar Parijs.
Na een aantal jaar besluit Allan zijn vriend Popov op te zoeken om te laten weten dat hij nog leeft. Samen worden ze dubbelspionnen voor de VS en de Sovjet-Unie. Wanneer ze hiermee stoppen krijgen ze een som geld mee waarmee Allan een huisje koopt in zijn geboorteplaats. Wederom blaast hij dit per ongeluk op en belandt zo in het bejaardentehuis.

Recensie uit Trouw:

Een 100-jarige neemt de benen
Sofie Messeman − 16/04/11, 22:05

Allan is niet te stoppen, al is hij honderd en niet meer zo goed te been. © Corbis
BOEKEN - Nadat hij via het raam uit het bejaardenhuis is ontsnapt, beleeft de hoogbejaarde Allan Karlsson het ene avontuur na het andere. Geen erg waarschijnlijk gegeven, maar de onderkoelde humor van de Zweed Jonas Jonasson houdt deze schelmenroman echt leuk.

Op de dag dat in het bejaardenhuis zijn honderdste verjaardag wordt gevierd, besluit Allan Karlsson de benen te nemen. "Zodra het idee zich vastzette in zijn hoofd, deed hij het raam van zijn kamer op de benedenverdieping van het bejaardentehuis open, klom naar buiten en belandde in een plantenperk." Met die scène begint 'De 100-jarige man die uit het raam klom en verdween', de knotsgekke schelmenroman van Jonas Jonasson (1962), die in Zweden een monstersucces werd.

Allans vertrek is totaal ongepland. Hij komt terecht in het busstation, let daar even op de koffer van een louche jongeman en neemt daarna de bus. Zonder erbij na te denken, sleept hij de koffer met zich mee. "Misschien gewoon omdat het mogelijk was geweest? Of omdat de oude man niets te verliezen had?" De koffer, die vol maffiageld blijkt te zitten, wordt de motor van het verhaal, waarbij even malafide als domme gangsters de oude man en zijn groeiende schare kompanen achternazitten.

Je kunt deze roman lezen als de hilarische roadtrip van een honderdjarige, die op zijn weg steeds nieuwe personages ontmoet. Dat al deze figuren een bizarre achtergrond hebben, vormt een deel van de aantrekkingskracht van het verhaal.

Allan zelf heeft zich na de dood van zijn ook al eigenaardige vader ontwikkeld tot ontstekingsdeskundige, en uiteraard pakten niet alle proeven even onschuldig uit. Zijn levensdevies heeft hij van zijn moeder: "Het is zoals het is en het wordt zoals het wordt."

Julius, de eerste kompaan die Allan ontmoet, leeft op zijn oude dag van kleine diefstallen bij de buren. Benny, die door de twee oudjes wordt ingehuurd als taxichauffeur, heeft zijn halve leven gestudeerd, en ontpopt zich achtereenvolgens als 'een beetje' arts, dierenarts, architect en vrachtwagenchauffeur. Toch heeft Benny nooit een baan gevonden, 'hoewel hij een van de best opgeleide personen van Zweden was'.

Het groepje wordt nog uitgebreid met Gunilla, een roodharige vrouw die na haar scheiding heeft besloten 'fulltime moeder te worden' van haar hond en van de olifant die op een dag uit het circus ontsnapte en bij haar is beland. Op de tocht van het viertal gaat de olifant gewoon mee, wat natuurlijk tot nieuwe hilarische situaties leidt.

Jonassson dankt zijn succes waarschijnlijk aan het ongebreidelde van zijn vertelling, die hij niettemin presenteert op uiterst onderkoelde toon en met veel zwarte humor. Als een boer vertelt dat hij een drietal mannen op een vrachtwagen voorbij heeft zien rijden, weet de lezer dat het gaat om de 100-jarige Allan, de 70-jarige Julius en het aangeklede lijk van de louche jongeman die door beide oudjes is vermoord. "De jongeman leek het bevel te voeren."

De roman doet vaak denken aan 'De zelfmoordclub' van de Fin Aarto Paasilinna, waarin ook een heel gezelschap op reis gaat en de dolste avonturen meemaakt - al is de Fin nog iets gevatter.

De hoofdstukken over Allans spectaculaire vlucht worden afgewisseld met hoofdstukken over zijn vroegere leven. Als springstofdeskundige lijkt Allan aanwezig te zijn geweest bij zowat elke belangrijke gebeurtenis uit de twintigste eeuw. Franco, Roosevelt, Truman, Mao, het zijn maar een paar machthebbers met wie hij 'als vriend' aan tafel heeft gezeten. Op die manier smokkelt Jonasson de hele geschiedenis van de vorige eeuw zijn roman binnen. Dat geeft dit koldereske schelmenverhaal wat meer body, al zijn sommige verwikkelingen wel wat vergezocht.

Maar dat kon de schrijver waarschijnlijk weinig schelen. Het boek moet het immers hebben van de overdrijving en het hilarische doorbreken van het gewone. Dat houdt Jonasson overigens zo consequent vol, dat het de geloofwaardigheid - binnen de grenzen van het genre - juist erg ten goede komt.


'De 100-jarige man die uit het raam klom en verdween' is misschien geen grote literatuur, het is meeslepend om te lezen. Een hele reeks figuren wordt bevrijd uit het keurslijf van het alledaagse om geweldige, absurde, spannende avonturen te beleven. Dit boek is niets minder dan een loflied op de ongebreidelde fantasie.

Recensie van de leesfabriek:
De 100 jarige man die uit het raam klom en verdween – Jonas Jonasson
Geplaatst door: Gastblogger    Tags:  (deels) waargebeurd, absurdistisch, humor, naïviteit, spanning    Datum geplaatst:  November 13, 2012  |  Reactie



NOVEMBER 13, 2012


Het gebeurt niet vaak, maar soms kan een titel van een boek het hele verhaal in een korte zin al vertellen, ook nog eens je aandacht trekken en je daarbij nog verbaasd laten staan tijdens en na het lezen van het boek. Jonasson flikte het met De man van 100 die uit het raam klom en verdween.

Eigenlijk is de titel een korte samenvatting van het boek. Er is namelijk een man, de honderdjarige Allan Karlsson, die op zijn pantoffels op zijn eigen verjaardag uit het raam van het bejaardencomplex waar hij woont springt. De titel maakt nieuwsgierig, ondanks het in een grote lijn het hele verhaal al vertelt. Maar er is meer. Jonasson weet op een luchtige en vermakelijke manier een groot avontuur te beschrijven van een ietwat ondeugende man van 100 die op zijn oude dag even geen zin heeft in alle aandacht rondom zijn verjaardag. Allan vlucht over een muurtje naar het busstation waar hij een willekeurige bus wil pakken om de saaie plek te ontvluchten. Daar ontmoet hij een jongen die hem vraagt om even op zijn koffer te letten als hij naar de wc gaat. Het avontuur begint.

Waardevolle koffer
Wanneer Allan zijn bus moet halen en de jongen nog niet van het toilet is teruggekomen, besluit hij de koffer zonder er over na te denken mee te nemen de bus in. Allan weet namelijk niet hoe lang hij weg zal zijn en denkend aan zijn koude voeten hoopt hij dat er een paar schoenen in de koffer zal zitten. De reis voor de ondeugende bejaarde man begint wanneer hij een voet in de bus zet. Allan stapt uit in een onbekend plaatsje en ontmoet de, wat Allan nog niet weet, plaatselijke crimineel. Met hem besluit hij de koffer open te maken, waarin iets veel meer waardevol zit dan een paar schoenen waarop hij had gehoopt. Maffiageld. Een lange vlucht hierop volgt, waarbij de jongeman van het busstation al gauw achter ze aan komt te zitten. Allan ontmoet onderweg verschillende, karakteristieke types die Jonasson fantastisch weet te omschrijven. Wie kan er nou zeggen dat hij bevriend is met een stevige vrouw die in de bossen woont met een olifant? De politie denkt in eerste instantie dat de oude Allan ontvoerd is, maar al gauw wordt de klopjacht op Allan zelf als verdachte geopend. De man van 100 die uit het raam klom en verdween is een hilarisch verhaal waarbij verschillende gebeurtenissen continu langs elkaar heen lopen waardoor de roadtrippers steeds niet gepakt kunnen worden.

Sterke personages
Jonasson heeft uitgebreid de tijd genomen om de karakters in het boek stuk voor stuk te omschrijven. Heerlijk vind ik dat, wanneer je als lezer je precies in kan leven in het hoofd van een personage. Allan lijkt me dan ook een fantastische man om te ontmoeten, mocht hij ergens rondlopen. Het verhaal was zonder zijn nuchterheid, zijn humor, zijn leven zonder angst en het gemak waarmee hij anderen ontmoet lang niet zo interessant geweest. Wat naar mijn mening wel met mindere mate had gemogen, zijn de geschiedenisbeschrijvingen. Ze mogen absoluut niet weggelaten worden, want ze maken Allan tot iemand die hij geworden is op zijn honderdste, maar voor mij zouden minder pagina’s over dit onderwerp beter werken. Ik merkte namelijk tijdens het lezen van deze stukken dat ik steeds vaker hoopte dat het leuke avontuur weer terug kwam. Verder heb ik niets aan te merken aan dit boek, ik heb me uren vermaakt met deze humoristische misdaadroadtrippers. De titel heeft absoluut zijn naam waar gemaakt, maar dan nog inclusief heel veel leuke details. Ik kijk uit naar het volgende boek van Jonasson.



maandag 2 juni 2014

Epigram

Een epigram is een gedicht(je) met een woordspeling of een onverwacht einde...

Die onschuldige jonge jongen Rik,
deed altijd iets verkeerd.
Zo noemde de juf hem gister viezerik,
toen hij zijn slijmerige pad op haar tafel had geparkeerd,
of Jasmijn hem een bangerik,
toen hij van het ontleden van de pad was geshockeerd,
en Floos hem een lomperik,
toen hij de opdracht had geblokkeerd.
Maar Els noemde hem Rik, gewoon Rik,
waarmee zijn geluk weder was gekeerd.